Vanaf ons huis is het een dikke twintig kilometer naar de grens met Nederland. Nog minder dan een halve marathon, dus ik zou ernaartoe kunnen rennen. Ik woon nu dichter bij mijn geboorteplaats Goes, dan toen ik in Utrecht woonde. Toch is de gevoelsafstand vele malen groter.
Ik ga graag naar de bakker op de hoek. Niet dat ik elke morgen vers brood haal, maar als de Belgen iets goed kunnen, is het brood bakken. Naast het brouwen van bier, maar dat zie ik als een vanzelfsprekendheid. Ik vraag altijd of ze het brood niet willen snijden, want de plakken die de snijmachine uitspuugt, zijn zo dun, dat het smeren van boter al een uitdaging is. Door het feit dat ik dit weet, voel ik mij een echte Belg. Maar bij het afrekenen ben ik weer de Hollander. Als ik wil betalen zegt de medewerkster, die ik sinds een half jaar twee keer in de week zie, steevast: we accepteren geen Nederlandse kaart. Waarna ik met mijn Belgische bankkaart in de lucht zwaai, terwijl ik ook nog eens zei dat ik met de kaart wilde betalen, in plaats van pinnen.
Zo druip ik af, en smaakt het brood toch net iets minder lekker. Dat ze mij niet herkent zegt misschien meer over mij, dan over haar. Maar toch voelt de afwijzing over mijn niet-Belg zijn zwaarder. Ik merk dat ik er behoefte aan heb dat de mensen in de supermarkt, bij de groenteboer of in de kroeg, weten dat ik hier woon. Niet dat ik er niet trots op ben dat ik een Nederlander ben. Nee, het heeft ermee te maken dat ik niet graag als toerist word weggezet. Niet in mijn eigen stad. Maar zodra ik begin te praten, voelt het alsof ik een denkbeeldige camera om mijn nek heb hangen.
Geniet nog van uw weekendje Gent, zei de eigenaresse van de souvenirshop vorige week nog met een lach. Ik kan het haar ook niet kwalijk nemen, maar toch had ik de drang om haar te vertellen dat het een verjaardagscadeau was voor een vriendin, die we dat weekend zouden gaan bezoeken in Utrecht. Want dat is voor ons een weekendje weg.
Gelukkig is er een plek waar ik geen camera om mijn nek heb hangen. Letterlijk naast de deur van ons huis zit een volkskroeg, de Folklore. De eigenaar is Jacky Verdegem. Inmiddels zeggen we Sjack. Voor hem zijn wij gewoon de buren.
Volgende week drinken we een biertje in de Folklore.