We zijn in Sluis, een klein plaatsje in Zeeuws-Vlaanderen. Ondanks dat ik nu in Gent woon, voelt dit voor mij als geboren Goesenaar nog steeds als de overkant. De wind snijdt in onze wangen, we kruipen verder de kraag van onze jas in. Rechts is de kleine haven, waar geen boot te bekennen is. We duiken een restaurant in, en onderzoeken de kaart op een manier alsof we onze laatste centen gaan uitgeven. Als hoofdgerecht kies ik de vistrio, en bestel verschillende soorten tapenade bij het mandje brood. Ik sla het menu dicht en fantaseer over een stukje sliptong, als ik plotseling de man tegenover mij verschrikt aankijk. Zijn hand gaat langs de bitterballen en het vleesplankje. Zijn vinger blijft hangen en hij kijkt de serveerster aan alsof hij de soep van de dag bestelt. Als voorgerecht wil ik graag een portie oude kaas.
Alles in mij wist op dat moment: ik ben met mijn vader op stap. Ik was er even compleet door verrast. Maar als je mij een week daarvoor op de man af had gevraagd wie dat als voorgerecht zou kunnen bestellen, had ik toch meteen aan mijn vader moeten denken. Een fijne wetenschap.
Eén keer per jaar trekken we er samen op uit. We doen dit sinds mijn geboorte, dus dit was ons 28e vader-zoonweekend. Toen ik een kleine jongen was gingen we kamperen en wandelde mijn vader door het bos terwijl ik op zijn rug zat. Later in mijn jeugdjaren mocht ik meebeslissen. Een rondleiding in de Amsterdam Arena, een avond naar het Flevo Festival, een wedstrijd van het Nederlands elftal, verdwalen met een bootje in de Biesbosch. Of het bezoek aan een klooster, waar tijdens het ontbijt niet gepraat mocht worden. Toen ik aan de monnik tegenover mij om de pindakaas vroeg, kneep mijn vader in mijn bovenbeen. Het zijn kraakheldere herinneringen, die na de blokjes kaas even ter sprake kwamen.
Misschien gingen we dat jaar wel bewust naar een klooster, zodat ik het even niet over die nieuwste spits van Ajax, of het laatste album van M.I.C. kon hebben. Hoe anders was dat afgelopen vrijdag, waar het restaurant langzaam leegstroomde. We hadden het over de teloorgang van Feyenoord, zijn favoriete club. Maar ook over het geloof, waar we met respect naar elkaars visie luisterden. De serveerster vroeg uiteindelijk vriendelijk of we wilden afrekenen, zodat ze het bordje op de deur kon omdraaien.
Na de korte strandwandeling in Cadzand op zaterdagmiddag -niet te doen die wind- dronken we een kop warme chocomel. Het moment dat we nadachten over het komende jaar. Mijn vader is degene die de verschillende versies van mijn manuscript nu vier keer heeft uitgeprint, zonder ook maar een letter te lezen. Ik heb beloofd dat mijn boek bij het volgende vader-zoonweekend sowieso bij ons thuis in de kast staat.
Bij hem thuis, bedoel ik.